Bintang.

25 december 2024.

Nu is het hier wel degelijk en overduidelijk Kerstmis: het Abca’s Creek Lodge personeel draagt kerstmutsen of een Rudolf-gewei; er is een speciaal ontbijtbuffet; de kerstman wandelt rond; al “Merry Christmas to you” zingend, defileert de volledige staf. Speciaal.

‘t Wordt een rustige dag, we plannen activiteiten in de onmiddellijke omgeving zoals wandelen: de nature trails van de lodge. Het tropisch bos geurt als in een kruidenwinkel; +/- 2 meter hoog struikgewas afgewisseld met reusachtige kapok-bomen of baobabs en palmbomen; doorsteekjes naar de mangrove-oever van de kreek. In één van de baobabs zit een groot gat onderaan de stam, zo groot dat ik er kan inkruipen en rechtop staan in de stam.

Terug in de lodge staat het water in de kreek op het laagste niveau: ‘t is eb. David profiteert er van om het zwemtrapje af te dalen en op blote voeten eerst in de modder, dan door het water te ploeteren tot de mangrove-oever aan de andere kant. Evelien doet hem na … met Lou op haar rug. Andere gekke toeristen volgen dat voorbeeld.

Alles draait hier op Gambiaans ritme: broodjeslunch besteld om 13u30; broodjes arriveren om 14u45. Sommige reisgenoten ergeren zich blauw. De remedie daartegen is Mbor Mbor thee drinken en … berusten, aanpassen.

David en Evelien trekken met mountain bikes de natuur in. Wij luieren aan de kreek. Een kerel kruipt met een van lianen gemaakt klimtouw in een twintig meter hoge palmboon. Daar slaat hij een soort houten pin in de boom en hangt er een plastic fles onder. Ook giet hij de inhoud van flessen die reeds in de boom hingen over in één verzamelfles. Hij tapt eigenlijk palmsap af, wat vers en fris gedronken wordt. Maar je kan het ook laten natuurlijk gisten; dan wordt het palmwijn. Wel taboe voor moslims.

Om 17:00 uur zijn de mountainbikers terug vol verhalen over de tropische natuur en de afgelegen dorpjes waar ze op hun 26 km lange tocht doorheen zijn gereden. Dan is het onze beurt: David dropt ons met de auto in Bintang. We keren te voet terug (4 km). Bintang is nog een graad armer dan de dorpen aan de kust. Uiteraard worden we omstuwd door “toubab” (blanke) roepende kinderen die een eindje mee wandelen – aan het handje – of “minty, minty” (snoepje) vragen. De volwassenen knikken of wuiven vriendelijk of willen een praatje maken. Motorrijders claxonneren of stoppen om te vragen van waar we komen of zelfs om “Merry Christmas” te wensen. Een ossespan komt uit een zijweg aangereden. Twee vrouwen wandelen ons tegemoet. “Sumoole”, zeggen ze; dan wijzen ze naar ons en zeggen “ebebeje”. Na wat over en weer wijzen en gepraat begrijpen we dat – in Mandinka-taal – “sumoole” betekent: hoe gaat het met jullie?” En “ebebeje” zoiets als “goed, dank u”. Maar velen willen niet op de foto. Dan maar de moskeeën fotograferen, de beste gebouwen van het dorp. Of de exotische natuur. Bintang en het volgende dorpje wat we passeren (Katakorr) hebben een waterput en een paar waterkraantjes voor het hele dorp. Elektriciteit lijkt er hier en daar te zijn. Riool of waterleiding niet.

Terug in de lodge wacht ons een kerstbuffet; deze keer is er veel meer eten dan de gasten aankunnen. Daarna: live mbalax-muziek met dansers en … drie geluidsboxen boven elkaar geplaatst . Mbalax is een opzwepende, agressieve muziek waarin trommels – met de hand bespeeld – domineren. Vier vrouwelijke dansers springen op dat vervaarlijke super-snelle ritme op en neer. Spectaculair, maar komt enigszins agressief over. En wat een rare manier om kerstmis te vieren. De meeste gasten houden het voor bekeken na maximum een half uur en laten de dansvloer aan het personeel. Wij ook.

Kunta Kinte.

24 december 2024.

Het klimaat is echt van streek: deze morgen valt de regen zo mals en ruisend neer, in het droog seizoen nota bene. Mohammed de tuinman laat zich daardoor niet van de wijs brengen en sproeit lustig de planten.

Bintang Bolong.

In principe vertrekken we om 8 uur vanuit Bintang met de boot van Abca’s Creek Lodge naar ”Kunta Kinte eiland” of James-eiland, zoals de officiële naam was tot het succes van “Roots”. Maar hoewel we om 7u30 al in het restaurant klaar zitten voor ontbijt, komt dat er pas een half uur later aan. Gambia Maybe Time. Snel onze eitjes binnen schrokken en we vertrekken met de safari-kar van Abca’s Creek Lodge naar Bintang, amper 4 km verder. Daar stappen we, samen met een Nederlands koppel met één zoon van 13, over in een gemotoriseerde pirogue.

We varen naar de monding van de Bintang Bolong in de Gambia rivier. Bolong betekent “water” of “rivier”. De Bintang Bolong is de grootste bijrivier van de Gambia. Die laatste is bij die monding zo’n 6 km breed. Het druppelt / regent nog lichtjes maar voor Omar, de bootbegeleider is dit geen regen; toch niet zoals in het echte regenseizoen. Af en toe zien we allerlei ooievaars, pelikanen en waadvogels langs de mangroves.

Er zit een gat in de boot: het water stroomt binnen en Omar moet af en toe flink hozen. Lou is ongerust, maar Omar zegt alleen maar “Yeah” als ik hem op het gat wijs. Af en toe stopt de zachte regen en begint dan weer.

Kunta Kinte.

De hele tocht , eerst op de Bintang Bolong, daarna stroomafwaarts op de Gambia duurt +/- 2 uur. We meren aan op het kleine Kunta Kinte eiland. Hier wacht een gids ons op: iemand met maar één tand maar die ene is dan wel abnormaal groot. De gids vertelt eigenlijk niet meer dan het verhaal uit het boek “Roots” van Alex Haley, over de 17-jarige jongen die werd gekidnapt en als slaaf meegevoerd naar Amerika. Hoewel de historische accuraatheid van “Roots” en Kunta Kinte onzeker is, blijft het hele verhaal van de trans-atlantische slavenhandel extreem tragisch. Op het eiland staat de ruïne van het Engelse, fort met de slaven-verzamelplaats, de brandmerk plaats, de ondergrondse cellen. Mensen werden als vee behandeld en verscheept. De vele baobabs op het eiland zijn minstens 500 tot 600 jaar oud en hebben alles meegemaakt … maar bomen spreken niet …

Juffure.

We schepen opnieuw in en varen naar de noordelijke oever van de Gambia, naar Albreda. Daar staat het gedenkteken van de slavenhandel: “Never again” zegt het; maar zijn er in de wereld niet al te veel “never agains” geweest? Er is een museumpje waar een mevrouw met een oud weefgetouw een pagne aan het weven is. Maar we wandelen naar Juffure, het dorpje waar Kunta Kinte zou geboren zijn. Een jongetje speelt op een zelf gemaakt muziekinstrument: een conservenblik, een gebogen stok en één snaar. Schattig … na applaus, gooien we een bankbiljet in het blikken potje van zijn zusje. In Juffure bezoeken we het slaven-museum, stoffig, verouderd, vergeelde foto’s. Er is hier zelfs een speeltuin waar tientallen kinderen spelen. Lou wil op de wip en de schuifaf … samen met een meute zwarte leeftijdsgenootjes.

Terug naar de boot voor lunch en de terugreis. Omar heeft inmiddels het gat in de boot hersteld. Net voor de afslag naar Bintang op de Gambia-rivier krijgen we begeleiding van dolfijnen, “bottlenose dolphins” volgens Omar. Overigens weet Omar alles over zowel de Belgische als Nederlandse als Engelse voetbalcompetitie. Zijn droom is om professioneel voetballer te worden …

Terug in Abca’s Creek Lodge realiseren we ons dat dit kerstavond is – er is hier amper een spoor van kerstmis. Het avondeten is deze keer in buffetvorm. Resultaat: in een mum van tijd is het buffet leeg en moet de bediening half-volle borden afruimen. Wij wachten op een aanvulling van het buffet … en maken plannen voor morgen.

De politie, uw vriend in Gambia.

23 december 2024.

Misschien zullen we al snel de wonjo– of baobab-sapjes bij het ontbijt missen, nu dat we Evergreen Eco Retreat gaan verlaten. We nemen afscheid van Greg en Maria, echter niet voordat ze ons ook nog uitgebreid over hun honing en bijen verteld hebben.

Op anderhalf uur zouden we op onze volgende bestemming – Abca’s Creek Lodge in het binnenland van Gambia – zijn, maar we hebben nog andere plannen: even, opnieuw naar het zuiden, naar Gunjur. De Bradt reisgids beveelt het Gunjur Village Museum aan, “clearly signposted on the Gunjur-Brikama road”. Helaas na een paar keer heen en weer rijden op die weg, na het invoeren van de coördinaten, na vragen aan minstens vier verschillende personen, na rondrijden door kleine zandwegen met joelende kinderen achter ons aan … vinden we het museumpje niet. Onvindbaar! Niet getreurd: Dodou’s restaurant op de grens met Senegal organiseert boottochten op de Annahein, langsheen de mangroves.

Dodou’s.

Ons hele reis-hebben en houden zit wel in de auto, maar dat is geen probleem: we parkeren voor het restaurant. Werkmannen zijn net bezig het rieten dak van een bijgebouw te verwijderen. ‘t Moet vernieuwd worden. Zij houden een oogje in ‘t zeil en trouwens, wie zou hier iets stelen in een land veiliger dan België?

Met een grote pirogue varen we met vijven en een “kapitein” de rivier op, tot Pelican Island. Leuk, en we spotten behalve pelikanen (uiteraard), scholeksters en allerlei soorten steltlopers ook nog een “osprey”, visarend. Ongeveer 40 minuten duurt ons tochtje. Bij het terugvaren zijn de dakwerkers het oude dak aan het opstoken. Nu we hier dan toch zijn, kunnen we de lunch bij Dodou’s niet overslaan. Ik kies voor barracuda, een typische vis van brak water. Waar hebben we die nog gegeten?

Op nu naar Abca’s Creek Lodge! Dagelijks passeren we vele politie – of, dicht bij de grens – leger-checkpoints. Elke keer stoppen we en maakt de agent of soldaat van dienst een vriendelijk praatje met ons. Waar gaan we naartoe? Hoe lang blijven we in Gambia? Van welk land zijn we? De ster is natuurlijk Lou die met haar verleidelijkste glimlach naar de politie wuift. We noemen haar prompt onze “politiepas”. Gisteren wees een jonge politieman haar aan en zei lachend “my future wife”! Ook vandaag weer verschillende keren hetzelfde scenario: vuistje, high-five, en zo verder. Tot … we een controlepost in Siffoe bereiken.

Siffoe politiecontrole.

De politieman in Siffoe vraagt de auto-documenten; dat is ons bij tientallen vorige controles nog nooit gevraagd! Rijbewijs van de chauffeur. Lou was in slaap gevallen; haar slaperig wuiven helpt niet. We moeten van de weg af en aan de kant gaan staan. Blijkbaar is toch alles in orde want de agent stelt lossere, persoonlijkere vragen: wie we zijn, wie Evelien is, wat de familie-relaties zijn. Dan neemt hij mijn pet en verwisselt die met zijn baret! Gek, heel gek, maar als hij mijn pet neemt, mag ik dan zijn baret? Prompt geeft hij mij zijn hoofddeksel. Misschien mogen we dan ook een foto? Ja, zelfs dat kan, maar dan in het politiekantoor. In een klein kantoortje gaan we met tweeën naast een andere politieagente zitten – zij heeft haar blote voeten op het bureau liggen. “Call your daughter” zegt Mario – zo heet de agent met mijn pet. OK?!? Hij vraagt haar of ze een boyfriend heeft; of we Kerstmis vieren en hij wil dat met ons – of althans met Evelien – vieren. “Give me your contact details and I’ll give you mine”, gebiedt hij nu. Oei, ‘t wordt hier “tricky”. Evelien is terecht bang een vals nummer te geven want de kerel zou haar ter plaatse kunnen bellen. Telefoonnummers worden uitgewisseld en … we kunnen vertrekken … oh ja pet en baret nog omwisselen. Ik herinner mij de woorden van Greg deze morgen: soms doen agenten streng om te zien hoe je reageert en “just for fun”. Was dit “just for fun”? Nog geen twee uur later krijgt Evelien een whatsapp-bericht van Mario: “Hello”. Uiteraard blokkeert ze onmiddellijk dat telefoonnummer. Case closed.

Naar Abca’s,Creek Lodge.

Op weg naar Abca’s Creek Lodge rijden we andermaal door Brikama. We profiteren ervan om nogmaals dalasi’s te pinnen (de derde ATM werkt) en om zachte pinda-noten en pankets (lekkere, niet-gesuikerde oliebollen) te kopen. Pankets kosten 1 (ja, één) dalasi per stuk maar ik geef royaal 100 dalasi (1,3 €) voor zes pankets. Ik krijg er wel een fantastische glimlach van de twee verkoopsters voor terug. En ja, Brikama is nog altijd even chaotisch als gisteren, zondag; misschien nog een tikkeltje drukker.

Naarmate we verder van de kust weg rijden verdwijnt de bebouwing meer en meer; het landschap wordt golvender; het verkeer veel minder druk. Het lijkt alsof er alleen nog gelly-gelly’s (“openbaar” vervoer mini-busjes) en vrachtwagens rijden … en wij. Opnieuw veel politiecontroles maar onze “politiepas Lou” doet haar werk: overal worden we vriendelijk begroet en verder gewuifd. Wel zien we de gelly-gelly chauffeurs telkens de hand schudden van de politieman of -vrouw en daarbij lijkt een bankbiljet van hand te wisselen.

‘t Is 4 uur ‘s namiddags als we onze eindbestemming bereiken. Wat een verademing: rust aan de rand van een kreek / mangroves langsheen de Bintang Bolong, zijrivier van de Gambia. Af en toe verstoren vervet aapjes de rust en stilte door wild uit de bomen te springen of over de grasperken te hollen.

Voor David en Evelien bracht de dag nog niet genoeg adrenaline: zij gaan joggen, naar Bintang, zo’n 4 km verderop. Bezweet, maar super enthousiast keren ze terug: kinderen liepen blijkbaar overal met hun mee. Tientallen keren werden ze vriendelijk begroet en/of aangemoedigd, maar zeker nagestaard.

Wat een vriendelijke mensen zijn de Gambianen. Ja, ook de politie.

Tanji.

22 december 2024.

Maria van Evergreen Eco Retreat is eigenlijk een Cypriotische. Haar ouders woonden in Noord-Cyprus en moesten vluchten toen de Turken in 1974 binnenvielen. Dat vertelt ze me deze morgen, zij goed ingeduffeld met hoodie, ik in t-shirt en korte broek bij 18° C. Overigens is de temperatuur hier heel aangenaam: tussen 25 en 30° C op ‘t heetst van de dag. Tot net voor we in Gambia arriveerden, woei hier de harmattan, een extreem droge, onaangename wind die het rode stof mee voert. Vandaar dat vele mensen hier nog een mondmasker dragen.

De auto-afstandsbediening werkt deze morgen! Eventjes toch, want dan werkt het openen van de deuren wel maar niet het sluiten. Na het ontbijt toch weer Afriq Cars whatsappen: we moeten echt een nieuwe batterijtje hebben! Harald van Afriq Cars zal er ons één brengen … vandaag … hij heeft nog een andere afspraak … dan zal hij ons berichten.

Niet aan ons hart laten komen. Gambia volgt GMT – Greenwich Meridian Time, één uur achterop tegenover België – maar hier wordt lachend over Gambia Maybe Time gesproken.

Tanji.

Vissersdorpje Tanji ligt amper 10 km van onze lodge. We parkeren aan de brug van Tanji. De auto moeten we noodgedwongen “open” – dat wil zeggen: niet op slot – achterlaten. Harald laat weten dat hij over een half uurtje vertrekt vanuit Serrekunda.

Wat een cultuurschok wordt dit. Hier loopt een massa kleurrijk volk dat van alles koopt en verkoopt. In de kleine straten die naar het strand leiden, moeten we ons letterlijk door de massa wurmen. Op het strand is het … nog erger: één opeengepakte mensenmassa. Mensen waden door zee naar de met touwen vóór het strand vastgemaakte pirogues. Ze lossen vis. Die wordt met manden, korven, bakken en emmers naar het strand gebracht en met kruiwagens verder gevoerd en/of ter plaatse verkocht. Vooral hier zegt één beeld meer dan 1.000 woorden.

Harald is op 3 minuten van de Tanji brug. Snel terug naar de auto, die er onbewaakt en open nog steeds staat. Het nieuwe batterijtje van Harald lost alles “instant” op. We kunnen weer verder. Naar Abuko Nature Reserve.

Abuko.

Abuko is het oudste natuurpark van Gambia, klein (11 km2), in een verstedelijkte omgeving, dicht bij de luchthaven. De toegangspoort ziet er een beetje “verlept “ uit.

We parkeren de auto aan de ingang – geen spoor van andere toeristen – en gaan betalen: 300 dalasi per persoon, kinderen gratis en, oh ja, 300 dalasi voor de parking.

Ik legt netjes twee stapeltjes biljetten op tafel: 1.200 dalasi voor de toegang en 400 dalasi voor parking. De loket-persoon veegt beide stapeltjes samen. “It’s OK”, zegt hij. Hoezo, OK? Ik krijg toch nog 100 dalasi terug, want de parking was toch 300 dalasi? Waarop de kerel prompt mijn 400 dalasi terug geeft en zegt dat we eigenlijk geven wat we willen voor parking. Begrijpe wie kan … ik geef hem 200 dalasi (minder dan 3 €).

Abuko is een wandel-park: op deze kleine oppervlakte ligt het laatste restant van het oorspronkelijke tropische woud van Opper-Guinea, een geheel van moerassen, bos en een rivier (de Lamin). Zoals steeds in een tropisch bos zie je al wandelend … niets! Want je stapt tussen twee ondoordringbare en ondoorzichtige groene muren. Pittoresk is een wegwijzer naar toiletten: het wegje er naar toe staat al jaren onder water.

In het midden van het park treffen we vervet aapjes en – in kooien dan – een troep bavianen – die krijgen net stokbrood te eten (!?) – en in een aparte kooi een vijftal zielige hyena’s. Af en toe glippen de kleinere vervet aapjes tussen de afsluiting van de grotere bavianen door om een broodje mee te pikken. Bij de hyena’s – overigens achter een halve muur met daarop een povere afsluitdraad – komen een paar gieren aanvliegen. Binnenkort etenstijd? D’er is nog een bar en een curio-shop waar iemand een kingfisher (ijsvogel) uit hout beitelt. De uitgang van het park brengt ons op de drukke Brikama-weg: nog 500 meter te voet in mul zand naar onze auto langs voorbij razend verkeer; geen voetpad uiteraard.

Brikama.

Onze voorraad dalasi moet dringend aangevuld worden. We zullen ons geluk proberen in de dichtstbijzijnde stad: Brikama. De eerste geldautomaat: tijdelijk buiten gebruik; de tweede: tijdelijk buiten gebruik; de derde: van ‘t zelfde. Inmiddels zijn we ons eerste en ons tweede verkeerslicht voorbij gereden: allebei onder het rode stof en … tijdelijk buiten gebruik. Pas bij de vierde geldautomaat is het raak en halen we dalasi’s uit de muur. Ondertussen hebben we opnieuw kunnen genieten van de stoffige drukte en de grote verscheidenheid aan mensen en kleding. Maar blanken zie je hier niet.

Paradise Beach.

Eind van de namiddag = nog even een strandbezoek, dicht bij “huis”. Bij voorbeeld in Sanyang waar er een lang zandstrand is met de verleidelijke naam van “Paradise Beach”. David vindt op Google Maps Salim’s Bar & Restaurant. Klinkt goed, dus daarheen.

Een hobbelige zandweg voert rechtstreeks naar het strand, armtierige vissershutjes en een aantal groezelige cafeetjes, waaronder Salim’s Bar & Restaurant. Salim zelf loopt ons tegemoet, geeft aanwijzingen om te parkeren – gewoon in ‘t midden van de weg – en troont ons mee naar ”binnen”; echter niet nadat hij een aantal klanten heeft buiten gewerkt. We willen alleen iets drinken. Tientallen vliegen zwermen om ons heen. Salim wil dat ik een foto neem van hemzelf met Lou. Eigenaardig, maar Lou heeft geen bezwaar.

Het strand dan. Eerst de rechtse kant als je voor de zee staat, wat de “visserskant” blijkt te zijn. Hier liggen de pirogues en maken de vissers zich net klaar om uit te varen voor de nacht. Hier staat ook de Chinese visolie en vismeel fabriek met uitsluitend geïmporteerde Chinese werknemers. De linkse kant is het strand van de resorts en de toeristen, met voorwaar ook een aantal “witten,” op het strand. Hier maken we voor het eerst kennis met de “bumsters”, mannen die van alles en nog wat willen slijten aan toeristen, inclusief allerlei “diensten”. Gelukkig blijven ze immer vriendelijk en glimlachend en dringen niet aan. Als de trommels te horen zijn van het hier geprogrammeerde worstelgevecht – worstelen is de nationale sport van Gambia – besluiten we huiswaarts te keren.

‘t Is een lange dag geweest. Morgen nemen we – voorlopig – afscheid van de kust.

Kartong.

21 december 2024.

Om 6 uur stipt roept de muezzin op tot het ochtendgebed. Gelukkig duurt dat niet lang. Helaas begint hij een half uur later aan een veel langere litanie: alsof hij alle soera’s van de koran aan het opdreunen is. Bijna overstemt hij het getsjilp, gefluit en gekwetter van de vogels.

Een paar uur later, na een stevig ontbijt met onder andere een baobab-sapje en honing van de bijenkasten een tiental meter verderop, is het tijd voor verdere exploratie van Gambia.

SNAKE FARM.

Small blauw toegangspoortje tot de Snake Farm in Kartong

We nemen de geasfalteerde “coastal road” naar het zuiden. Kwartuurtje rijden en we merken een roestig bord: “SNAKE FARM”. Doen! Een smalle weg van rood zand vol bulten en kuilen – zijn er hier andere? – dan zien we een blauw poortje tussen hoge begroeiing. We worden verwelkomd in het Nederlands, door Edmond, de slangenman, zegt hij zelf in het Nederlands. Zijn kennis van de Nederlandse taal deed hij naar eigen zeggen op in een Nederlands “Immigration Detention Center” (open en eerlijk is hij wel) … op 6 maanden tijd.

Met veel humor en in een mengelmoes van Engels en Nederlands leidt Edmond ons rond. Verbazend: hij kent de woorden slang, schildpad, pofadder, kikkertjes, eitjes, hagedissen. Geen enkele slang is echt gevaarlijk volgens hem, behalve de tuinslang waar je gemakkelijk over valt. We zien kameleons, pythons, boa’s, schildpadden … en natuurlijk is er het obligate slang-rond-nek-hangen bij. Maar in deze omgeving is het best pittoresk.

Kartong.

Volgende stop: Kartong, dicht bij de zuidelijke Gambia-Senegal grens. Wat een dorp is dit: authentiek Afrikaans, drukke bedrijvigheid, kleine overdekte markt. Er wordt vis verkocht – die zit vol vliegen; geiten lopen los langs de kraampjes; allerlei vreemde vruchten liggen uitgestald. Foto nemen … oei, één van de marktvrouwen wordt boos: eerst vragen of een foto wel mag!

Er is hier ergens een “Bird Observancy & Ringing Station”; “Birders are most welcome” zegt onze reisgids. Vogelaars zijn we niet echt maar misschien is dit toch interessant. Daarvoor moeten we wel door de zanderige zijstraatjes waar een “toubab” (blanke) geen alledaags zicht is. Een troepje kinderen gaat maar al te graag op de foto met Lou. Iemand spreekt ons aan, vraagt wat we zoeken en … blijkt een medewerker van het Bird Observancy Station te zijn. Hij brengt ons bij Colin, een Brit (half-Iers beklemtoont hij), de hoofd-ringer. Met een biertje en in een “wife-beater” (zo noemt hij zelf zijn onderhemdje, een “Marcelleke” in ‘t Vlaams) overziet hij de nu droog staande rietpoel. ‘t Is niet het moment van de dag om vogels te spotten, ook niet echt het seizoen; Colin kan ons alleen onderhouden met beschouwingen over Gambia (most backward African country), Engeland (cannot stand the English), Schotland (fantastic!). Het ringen van vogels laat hij meer en meer over aan zijn getrainde en gekwalificeerde Gambiaanse assistenten.

Terug naar de auto waar … de afstandsbediening weigert de deuren te openen! Met de sleutel dan maar? Nee, want ook daarmee slagen we er niet in de deuren te openen! Nee, ook niet na tientallen keren proberen, elk om beurt. Wat nu? Eerst de afstandsbediening open zien te krijgen. Met een muntstukje? Nee, we hebben er geen: er zijn zo goed als geen muntjes meer in omloop in Gambia. Een schroevendraaier hebben we nodig. In een kleine herstelplaats van brommers slaagt een jongetje – vermoedelijk niet ouder dan 10 jaar – er na wat gepruts in om de afstandsbediening te openen. Er zit een eigenaardig klein, rond batterijtje in.

Bellen met Afriq Cars. Op korte termijn zit er niets anders op dan:

1. proberen in de buurt zo’n batterijtje te vinden;

2. als dat niet lukt, de oude batterij +/- 10 minuten op de motorkap in de zon leggen en opnieuw proberen (wat voor raad is dat nu?!);

3. wachten … op hulp van het 50 km verder gelegen Serrekunda.

Beginnen met oplossing één. David en ik gaan op pad en vragen een batterijtje in een eerste soort winkel, in een tweede, in een derde … niets! We krijgen de raad om twee dorpen verder te rijden, naar Gunjur … Als we terug bij de auto zijn, blijkt een meute kinderen te “verzusteren” met Lou. Ze halen haar rugzak leeg, bekijken verbaasd elk speelgoedje, maar als er ééntje iets wil wegmoffelen wordt ie door de anderen berispt. Lou lijkt het allemaal leuk te vinden.

Besluiteloos sta ik met de open afstandsbediening naar de zon gericht. Een hulpvaardige motorrijder stopt: of hij kan helpen. Nee, kijk, de afstandsbediening werkt niet meer. En plots ontsluiten zich de deuren! Hoera, de motorrijder heeft ons geluk gebracht. Probleem voorlopig opgelost.

Dodou’s.

Hoog tijd nu om te gaan lunchen bij Dodou’s (op aanraden van Colin). Daarvoor moeten we nog even verder tot aan de Gambiaans-Senegalese grens. We passeren een paar politiecontroles – zonder enig probleem; heel vriendelijke agenten – en nog veel meer “speed humps”. Dan twee leger checkpoints, bemand door gewapende soldaten, even vriendelijk als hun collega’s van de politie. De asfaltweg stopt aan de Allahein-rivier die de grens vormt tussen Gambia en Senegal. Wij nemen de zandweg links, een paar honderd meter: Dodou’s bar & restaurant met uitkijk-dek over de Allahein, de mangroves aan de Senegalese kant, pirogues aan de oever, pelikanen op het water. ‘t Is niet druk; we kunnen de beste plaatsen op het dek uitkiezen. Zalige plek! Frietjes met verse vis, kreeft of gamba’s. Een traditioneel bandje – vader, zoon, twee neefjes – brengt live kora-muziek. Het 62 cl La Gazelle – biertje is “ingevoerd” (zeg maar: gesmokkeld) uit Senegal. Klein probleem bij de afrekening: het grootste deel van mijn dalasi’s heb ik in onze lodge vergeten. Gelukkig kunnen we bijbetalen in euro (3.600 dalasi + 10 € = +/- 50 € = lunch voor vijf personen).

Maar we “moeten” nog naar het strand van Kartong. Eerst een eindje door mangroves, dan tot bijna op het strand rijden. Behalve bewoners van een tiental krotwoningen – een paar golfplaten en wat riet – is alles hier verlaten. Of toch niet: een fietser komt aangereden op een zandbank, kan niet meer verder, neemt dan de fiets op de schouder en waadt door het water. Hier en daar reiken golven tot aan zijn middel.

Onze dalasi’s zijn “op”, dus moeten we rechtstreeks terug naar “huis” zonder mogelijkheid om nog ergens een nieuw batterijtje te zoeken. Zorgen voor morgen.

Vanavond eten we benachin, een gerecht met rijst, vis, groenten. Benachin betekent in Wolof-taal: “in één pot”. ‘t Lijkt een beetje op risotto. Tja, de rijst en vis zijn OK, maar … te pikant voor onze smaak. Tijd nu om onder onze klamboe te kruipen en te slapen.