Wassu Stone Circles.

28 december 2024.

De zon komt op pal boven de Gambia rivier, hemel en stroom kleuren rood, ongelooflijk mooi.

Het ontbijt in Riverside Lodge is Engels-achtig: eieren, worstjes, bonen in tomatensaus, aardappelen … geen bacon, want ah ja: moslim = geen varkensvlees. Vannacht is een Belgisch echtpaar – de man heet Kasper – met twee kinderen aangekomen. Ze reizen met een chauffeur / gids zoals elke toubab (blanke) hier lijkt te doen.

Veerpont.

We rijden naar Janjanbureh, na een klein omweggetje door Bansang, kwestie van de hectische ochtenddrukte in het centrum te zien en bananen te kopen. Janjanbureh ligt op Mac Carthy eiland in de Gambia: het zuidelijke, smalste deel van de rivier steken we via de enige brug over; voor het bredere, noordelijke deel … is de ferry noodzakelijk. Deze veerpont naar Lamin Koto neemt maximaal 5 auto’s en zoveel mensen en dieren als er opeen geduwd kunnen worden. ‘t Is er een zeer kleurrijke drukte; overtocht met auto kost ons 240 dalasi en duurt +/- 5 minuten. Ook geiten kunnen mee (10 dalasi), ezelsspannen (50 dalasi), zakken cement (ook 10 dalasi), paardenkarren (75 dalasi) of kartonnen gedroogde vis (10 dalasi). Bij onze overtocht zijn er slechts 2 auto’s, maar het dek staat wel vol mensen.

Wassu stone circles.

Twintig minuten na de overtocht staan we in Wassu aan de UNESCO World Heritage Site: de Wassu stone circles. Hier staan 11 cirkels van “menhirs” of megalieten; in totaal ongeveer 200 stenen; de grootste 2,59 meter. Ibrahim, de rondleidende gids geeft interessante uitleg maar de mysteries rond de cirkels blijven: onder de cirkels liggen skeletten die 1.000 jaar ouder zijn dan de stenen zelf. Was het dan een begraafplaats? Onder sommige cirkels liggen zelfs massagraven, van een veldslag, of epidemie? Verder onderzoek is bezig. In elk geval is de site fotogeniek. Een klein rond museumpje is gebouwd rond één van de megalieten.

Er is heel wat bijgeloof rond de stenen: als je zelf een steentje op zo’n megaliet legt, mag je een wens doen … en aan niemand verklappen. Op sommige nachten lijkt het alsof er licht uit de cirkels komt, wat niemand ooit van dichtbij heeft kunnen zien. Hoe dan ook, de Wassu cirkels staan wel op het 50 dalasi biljet van Gambia.

Babboon island.

‘ t Is nog geen middag als ons bezoek afgerond is. Tijd voor het “River Gambia Nationaal Park”; even kijken of we vanuit Kuntaur een boottocht kunnen boeken. De rode grindweg naar Kuntaur loopt tussen rijsvelden waar in verschillende poelen lotus bloemen bloeien. Een grote kudde koeien – honderd plus dieren? met twee koeherders – blokkeert ons een tijdje. In Kuntaur vinden we Kairoh Garden, een lodge die zowel een boottocht als – achteraf – een broodjeslunch kan regelen. Doen!

Op de parking van Kairoh Garden staat een indrukwekkende Land Rover, met tent boven op het dak. Blijkt van een koppel Fransen te zijn die vanuit Frankrijk helemaal door Afrika naar Kaapstad rijden.

We stappen in een bootje – geen reddingsvesten, maar ‘t ziet er stevig uit. “I am Smiley” zegt de kapitein lachend. “We are smiling too”, zegt David. En weg zijn we.

Midden in de Gambia liggen een aantal eilandjes, bekend onder de naam Babboon Island. Op drie daarvan zijn opnieuw chimpansees geïntroduceerd. Chimpansees zijn de enige apen die niet kunnen zwemmen; ze kunnen dus niet van het eiland. De eerste dieren (6) waren weggehaald bij mensen die ze – illegaal- als huisdier hielden. Inmiddels is hun aantal op Babboon Island opgelopen tot meer dan 140, verdeeld in vier troepen.

Maar eerst willen we nijlpaarden zien. Smiley vaart rustig langs de zuidrand – dicht tropisch begroeid – van het eerste eiland. Tot … de motor uitvalt. Verwoed probeert Smiley de motor op gang te trekken: één maal, tien maal, twintig maal … niets! Gelukkig komt al snel een andere boot aangevaren … met het Belgische Kasper-gezin. Die nemen ons even mee terug naar het midden van de rivier; de motor wordt onderzocht; bougie er uit; terug in; nog wat gepruts … gered, de motor slaat aan. Een eindje verder zien we inderdaad een gezin hippo’s: papa, drie mama’s en een kleintje. Nu nog de chimps.

Smiley vaart om het eerste eiland heen, dan spiedend langs het tweede, dicht bij de oever. Zo dicht mag eigenlijk niet “But I have seen that the park ranger is not around”, zegt Smiley. We hebben geluk: twee chimpansees, één zelfs met jong, zitten zichtbaar in een palmboon. Smiley begint chimpansee-geluiden te maken. Éen van de chimps komt tot bijna aan de rand van de oever. Zo dichtbij, dat we gemakkelijk foto’s kunnen nemen.

Later – als Smiley naar de park ranger vaart om de “park entrance fees” te betalen – wordt uitgelegd waarom je niet dichtbij mag komen: één, chimpansees zijn zeer gevoelig voor menselijke ziektes; twee, ze zouden zomaar in de boot kunnen springen. Terug dan naar Kairoh Garden voor een wel erg late lunch (14u30). En dan terug naar huis.

Opnieuw veerpont.

In Lamin Koto moeten we opnieuw dezelfde ferry op. Maar deze keer zijn we de enige auto; of nee, nog een tweede komt aangereden; en een motorfiets. Klaar? Nee want er komt nog een mini-busje aangereden … en nog een auto. Die kunnen er niet allemaal op! Toch wel! Herschikking van de auto’s; er moet tot op de millimeter gereden worden (bedankt, David); een auto rijdt een zak pinda-noten stuk; maar alles MOET er op; de mini-bus moet dan maar met achterste wielen op de open aanrij-plank blijven staan. Wat een toestanden, maar we raken aan de overkant.

‘s Avonds joggen Evelien en David 8 km met Kasper (die achteraf in de Gambia rivier zwemt!). Ik loop een ander tempo en dus alleen … doorheen Bansang … toubab, toubab wordt er van overal geroepen. Oh ja, wie denkt dat Gambia zo vlak is als een biljarttafel, heeft het verkeerd voor: er zijn wel degelijk heuvels in dit deel van Gambia.

P.S. In de rondavel van Evelien en Lou is de ventilator van een bootschroef gemaakt! Bij David leidt de stekker van de boiler nergens naartoe: er is geen stopcontact te bespeuren. “Cause this is Africa”, zeker?

Gambia, Riverside.

27 december 2024.

The road ahead is empty … Miles of the unknown

Liedje van City to City

Onze nieuwe bestemming en nieuwe verblijfplaats voor de volgende drie dagen is Bansang, Riverside Lodge, 230 km ten oosten van Abca’s Creek Lodge, ongeveer 3,5 uur rijden langs de South Bank Road.

Ongetwijfeld weer veel politie en militaire checkpoints … we turven ze. Het worden er uiteindelijk in totaal 27, waarvan 5 militaire checkpoints en ook 5 onbemande politie checkpoints. Dat is dus gemiddeld één elke 8,5 km. Joost mag weten waarvoor ze echt dienen of nuttig zijn. In elk geval verloopt elke “controle” uiterst minzaam, vlot en lachend. Bij één van de militaire checkpoints wenst de soldaat van dienst ons zelfs een “Highly welcome” toe, maar we stoppen dan ook altijd bij het stopteken bij zo’n militair punt. Eigenlijk zijn dit geen echte controles: ‘t is stoppen; praatje maken en verder rijden. Nooit worden papieren gevraagd … laat staan bagage gecontroleerd.

Zoals het citaat aan het begin van deze blogpost zegt: we rijden op een grotendeels verlaten weg. De enige afleidingen zijn:

• tanken: +/- 1 € per liter diesel;

• honden, geiten, schapen, koeien of ezels die – met zelfmoordneigingen – onverwachts de weg oversteken;

• een autowrak hier en daar;

• een gekantelde vrachtwagen dwars over de weg;

• dorpjes, die naarmate we verder oostwaarts rijden, armoediger worden.

In één daarvan kopen we in een “mini market” water, koekjes en soft drinks.

Het landschap is echt droge savanne geworden. De temperatuur loopt op tot ver boven de 36° C en de airco is sinds gisteravond stuk. Er branden overigens continu 4 lampjes op het dashboard-display van de Toyota. Dan maar met open ramen rijden …

‘t Is 1u30 ‘s namiddags als we Riverside Lodge bereiken, aan de rand van de inmiddels smal en zoutloos geworden Gambia rivier. De kamers zijn spartaans; de airco werkt ook hier niet; er is een TV die niet aangesloten is; internet is sporadisch; geen klamboe … welkom diep in Gambia, Afrika. Maar relaxen aan de rand van de rivier is zalig!

Bij valavond horen we af en toe een knal, zoals in België om vogels weg te houden van een boomgaard. Gelijkaardige functie hier: om vleermuizen en nijlpaarden weg te houden van de rijstvelden.

We eten benachin met kip en vis om stipt 19:00 uur. Af en toe landt een insect in ons bord = extra proteïnen. Nog even naar de nachtelijke sterrenhemel turen: Jupiter, Venus, Saturnus, de band van Orion … dan vroeg naar bed!

Kiang West National Park.

26 december 2024.

Kiang West National Park ligt op een uurtje rijden van Bintang. Om daar te geraken nemen we de zuidelijke asfaltweg. Het landschap is nu golvender dan aan de kust, droger, en vooral savanne-achtig, een groot verschil met het tropisch woud. We passeren vlotjes tientallen politie-controles: politiepas Lou doet haar werk.

Even voorbij één van die politieposten stoppen we. Een oma met een schaal bananen op haar hoofd komt aangerend alsof haar leven er vanaf hangt. Een tweede mevrouw ook met bananenschaal op het hoofd kan haar niet bijbenen. De bananen kosten 50 dalasi per tros; we nemen er twee, betalen 200 dalasi (2,7 €) en verwachten geen wisselgeld. De tweede bananen-mevrouw – blijkbaar de kleindochter van de oma – wil in bananentrossen wisselgeld geven. Als we dat niet willen, ruziën oma en kleindochter over hoe de 100 dalasi te verdelen.

De ingang van Kiang West is niet gemakkelijk te vinden. We willen naar Batelling rijden maar … geven dat op: de zandweg lijk echt te smal. Nochtans staat er al snel iemand klaar met een fiets: we hoeven hem maar te volgen en we komen wel aan de ingang. Nee, dank u. We rijden verder naar Tendaba Camp. In een onooglijk gehuchtje rijden we een straatje in – hier is de gemeenschappelijke waterput – maar de straat loopt dood op een poort die onmiddellijk geopend wordt. We zijn in Tendaba Camp: een paar gastenverblijven, zelfs een klein zwembad, een receptie … We ontmoeten Omar, gids voor Kiang West die voorstelt om ons in het park te gidsen, met onze auto.

Met Omar hobbelen we wegjes in – smal en tussen twee meter hoog gras – die we nooit alleen zouden durven inrijden. We passeren inderdaad Batelli waar een tiental dorpsoudsten onder een grote boom in een cirkel zitten. Bij het lijk van een nog niet zolang gelden gestorven ezel, zitten een paar gieren te wachten op verdere ontbinding. ‘t Zijn kapgieren, “hooded vultures”, die we ook in Zimbabwe zagen.

Omar leidt ons door het woud naar een zoetwatermeer – de hier nog brakke Gambia is dichtbij. Prachtig uitzicht over het meer met de tropisch begroeide oevers: raffia-palm, baobabs, kapoks … Maar vogels of dieren zien we niet: ‘t is middag, het slechtste moment van de dag voor vogel spotten (of andere dieren). Gelukkig hebben we ons driftig ingespoten met “deet” want hier zijn tientallen vliegen die weliswaar niet steken maar toch flink vervelend zijn.

Even verder stappen we over een vlakte die regelmatig overstroomt. Opnieuw heel speciaal landschap. Met verrekijker spotten we warthogs (drie) en een hamerkop (vogel) en sporen van antilopen. Wenk-krabben vluchten snel naar hun hol. Bij gebrek aan dieren is het landschap de voornaamste attractie.

‘t Is voor het eerst echt w arm. Lou heeft er last van. Tijd om terug te keren naar Tendaba Camp. De dorpsoudsten in Batelli zitten nog steeds op dezelfde plaats. Omar vraagt aan kindjes – die duiken van overal op, zodra we in een dorpje stoppen – een baobab vrucht in ruil voor wat snoepjes. In Tendaba breekt hij de vrucht open: er zitten een soort van piepschuim blokjes in. Die smaken licht zoetzuur, net als snoepjes. Afrekenen met gids Omar (3.000 dalasi, een goede 40 €); nog een drankje in het “restaurant” (meer een hangar) van Tendaba en we vatten de terugweg aan al lunchend (brood, eieren en bananen) in de auto.

Net achter de brug van Kalaji is er een “military checkpoint”, ongeveer zoals een politiecontrole … denken we. Bij elke controle is er een kleine nadar-afsluiting met stop-teken vóór de eigenlijke controlepost. Bij politiecontroles respecteert bijna niemand dat stopteken en rijdt gewoon heel traagjes door tot aan de controlerende politieagent. Dat doet David nu ook: hij rijdt traag voorbij het stopteken … een gehelmde soldaat met machinegeweer, zonnebril en mondmasker steekt van ver al verschillende malen zijn middenvinger op en wijst ons tot bij hem. Het gaat verkeerd: de kerel is woedend; we zijn niet gestopt; dat is een teken van disrespect. Hij blijft extreem onbeleefd doorgaan ondanks de herhaalde verontschuldigingen van David. We moeten aan de kant …

OK, even met de kerel gaan praten. Ik moet de koffer openen; één blik op de inhoud – rugzakken – en de kofferbak mag weer dicht. “You should give me a token of appreciation”, zegt hij; met andere woorden hij wil geld, omkoping!

Ik weet, principes worden duur betaald, maar we gaan hier geen geld geven. Ik ga met de kerel discussiëren. Dat we de regels niet kenden, dat we een klein kind bij hebben … niets helpt. Ik bel met de receptioniste van Abca’s Creek Lodge; die spreekt met de nog altijd ziedende soldaat … helpt niet. De receptioniste geeft me de raad om toch maar te betalen, 500 dalasi. Wacht even … net als ik de kerel wil bedreigen met het bellen van de Belgische ambassade (bluf) verschijnt nog iemand op de proppen, iemand met een blauw hemd. Die vraagt me heel beleefd of we een probleem hebben en of hij kan helpen. JA, we hebben een probleem en ja we zijn – weliswaar traagjes – doorgereden waar we hadden moeten stoppen maar dit is buiten alle proportie. Hij heeft niet het recht ons vast te houden! “Wait a minute”, zegt de blauw hemd persoon, “let me talk to him”. OK? Wonder boven wonder … na een paar minuten zegt blauw hemd: “It’s OK, drive on”. Onbegrijpelijk! Ik stop hem toch 200 dalasi (2,7 €) toe voor de hulp hoewel hij “not necessary” zegt. Later vertelt Evelien me dat hij een kaki legerbroek aan had! Ook een militair! Ze speelden “good cop, bad cop” …

Terug in Abca’s Creek,Lodge moeten we natuurlijk ons verhaal doen. Het personeel is geschokt. “This was a guy without a brain” wordt er gezegd en “that is not someone of us, Gambians” en “outrageous” en …. De hele lodge lijkt ons verhaal al te kennen.

Met een wonjo-sap, een biertje en een wijntje kunnen we het gebeuren snel achter ons laten. Als puntje bij paaltje komt: we passeren hier dagelijks tientallen politie-controles, steeds vriendelijk en met de glimlach. Één idioot mag onze appreciatie voor Gambia niet beïnvloeden.

Maar morgen moeten we wel langs datzelfde military checkpoint verder naar het oosten van Gambia …

Bintang.

25 december 2024.

Nu is het hier wel degelijk en overduidelijk Kerstmis: het Abca’s Creek Lodge personeel draagt kerstmutsen of een Rudolf-gewei; er is een speciaal ontbijtbuffet; de kerstman wandelt rond; al “Merry Christmas to you” zingend, defileert de volledige staf. Speciaal.

‘t Wordt een rustige dag, we plannen activiteiten in de onmiddellijke omgeving zoals wandelen: de nature trails van de lodge. Het tropisch bos geurt als in een kruidenwinkel; +/- 2 meter hoog struikgewas afgewisseld met reusachtige kapok-bomen of baobabs en palmbomen; doorsteekjes naar de mangrove-oever van de kreek. In één van de baobabs zit een groot gat onderaan de stam, zo groot dat ik er kan inkruipen en rechtop staan in de stam.

Terug in de lodge staat het water in de kreek op het laagste niveau: ‘t is eb. David profiteert er van om het zwemtrapje af te dalen en op blote voeten eerst in de modder, dan door het water te ploeteren tot de mangrove-oever aan de andere kant. Evelien doet hem na … met Lou op haar rug. Andere gekke toeristen volgen dat voorbeeld.

Alles draait hier op Gambiaans ritme: broodjeslunch besteld om 13u30; broodjes arriveren om 14u45. Sommige reisgenoten ergeren zich blauw. De remedie daartegen is Mbor Mbor thee drinken en … berusten, aanpassen.

David en Evelien trekken met mountain bikes de natuur in. Wij luieren aan de kreek. Een kerel kruipt met een van lianen gemaakt klimtouw in een twintig meter hoge palmboon. Daar slaat hij een soort houten pin in de boom en hangt er een plastic fles onder. Ook giet hij de inhoud van flessen die reeds in de boom hingen over in één verzamelfles. Hij tapt eigenlijk palmsap af, wat vers en fris gedronken wordt. Maar je kan het ook laten natuurlijk gisten; dan wordt het palmwijn. Wel taboe voor moslims.

Om 17:00 uur zijn de mountainbikers terug vol verhalen over de tropische natuur en de afgelegen dorpjes waar ze op hun 26 km lange tocht doorheen zijn gereden. Dan is het onze beurt: David dropt ons met de auto in Bintang. We keren te voet terug (4 km). Bintang is nog een graad armer dan de dorpen aan de kust. Uiteraard worden we omstuwd door “toubab” (blanke) roepende kinderen die een eindje mee wandelen – aan het handje – of “minty, minty” (snoepje) vragen. De volwassenen knikken of wuiven vriendelijk of willen een praatje maken. Motorrijders claxonneren of stoppen om te vragen van waar we komen of zelfs om “Merry Christmas” te wensen. Een ossespan komt uit een zijweg aangereden. Twee vrouwen wandelen ons tegemoet. “Sumoole”, zeggen ze; dan wijzen ze naar ons en zeggen “ebebeje”. Na wat over en weer wijzen en gepraat begrijpen we dat – in Mandinka-taal – “sumoole” betekent: hoe gaat het met jullie?” En “ebebeje” zoiets als “goed, dank u”. Maar velen willen niet op de foto. Dan maar de moskeeën fotograferen, de beste gebouwen van het dorp. Of de exotische natuur. Bintang en het volgende dorpje wat we passeren (Katakorr) hebben een waterput en een paar waterkraantjes voor het hele dorp. Elektriciteit lijkt er hier en daar te zijn. Riool of waterleiding niet.

Terug in de lodge wacht ons een kerstbuffet; deze keer is er veel meer eten dan de gasten aankunnen. Daarna: live mbalax-muziek met dansers en … drie geluidsboxen boven elkaar geplaatst . Mbalax is een opzwepende, agressieve muziek waarin trommels – met de hand bespeeld – domineren. Vier vrouwelijke dansers springen op dat vervaarlijke super-snelle ritme op en neer. Spectaculair, maar komt enigszins agressief over. En wat een rare manier om kerstmis te vieren. De meeste gasten houden het voor bekeken na maximum een half uur en laten de dansvloer aan het personeel. Wij ook.

Kunta Kinte.

24 december 2024.

Het klimaat is echt van streek: deze morgen valt de regen zo mals en ruisend neer, in het droog seizoen nota bene. Mohammed de tuinman laat zich daardoor niet van de wijs brengen en sproeit lustig de planten.

Bintang Bolong.

In principe vertrekken we om 8 uur vanuit Bintang met de boot van Abca’s Creek Lodge naar ”Kunta Kinte eiland” of James-eiland, zoals de officiële naam was tot het succes van “Roots”. Maar hoewel we om 7u30 al in het restaurant klaar zitten voor ontbijt, komt dat er pas een half uur later aan. Gambia Maybe Time. Snel onze eitjes binnen schrokken en we vertrekken met de safari-kar van Abca’s Creek Lodge naar Bintang, amper 4 km verder. Daar stappen we, samen met een Nederlands koppel met één zoon van 13, over in een gemotoriseerde pirogue.

We varen naar de monding van de Bintang Bolong in de Gambia rivier. Bolong betekent “water” of “rivier”. De Bintang Bolong is de grootste bijrivier van de Gambia. Die laatste is bij die monding zo’n 6 km breed. Het druppelt / regent nog lichtjes maar voor Omar, de bootbegeleider is dit geen regen; toch niet zoals in het echte regenseizoen. Af en toe zien we allerlei ooievaars, pelikanen en waadvogels langs de mangroves.

Er zit een gat in de boot: het water stroomt binnen en Omar moet af en toe flink hozen. Lou is ongerust, maar Omar zegt alleen maar “Yeah” als ik hem op het gat wijs. Af en toe stopt de zachte regen en begint dan weer.

Kunta Kinte.

De hele tocht , eerst op de Bintang Bolong, daarna stroomafwaarts op de Gambia duurt +/- 2 uur. We meren aan op het kleine Kunta Kinte eiland. Hier wacht een gids ons op: iemand met maar één tand maar die ene is dan wel abnormaal groot. De gids vertelt eigenlijk niet meer dan het verhaal uit het boek “Roots” van Alex Haley, over de 17-jarige jongen die werd gekidnapt en als slaaf meegevoerd naar Amerika. Hoewel de historische accuraatheid van “Roots” en Kunta Kinte onzeker is, blijft het hele verhaal van de trans-atlantische slavenhandel extreem tragisch. Op het eiland staat de ruïne van het Engelse, fort met de slaven-verzamelplaats, de brandmerk plaats, de ondergrondse cellen. Mensen werden als vee behandeld en verscheept. De vele baobabs op het eiland zijn minstens 500 tot 600 jaar oud en hebben alles meegemaakt … maar bomen spreken niet …

Juffure.

We schepen opnieuw in en varen naar de noordelijke oever van de Gambia, naar Albreda. Daar staat het gedenkteken van de slavenhandel: “Never again” zegt het; maar zijn er in de wereld niet al te veel “never agains” geweest? Er is een museumpje waar een mevrouw met een oud weefgetouw een pagne aan het weven is. Maar we wandelen naar Juffure, het dorpje waar Kunta Kinte zou geboren zijn. Een jongetje speelt op een zelf gemaakt muziekinstrument: een conservenblik, een gebogen stok en één snaar. Schattig … na applaus, gooien we een bankbiljet in het blikken potje van zijn zusje. In Juffure bezoeken we het slaven-museum, stoffig, verouderd, vergeelde foto’s. Er is hier zelfs een speeltuin waar tientallen kinderen spelen. Lou wil op de wip en de schuifaf … samen met een meute zwarte leeftijdsgenootjes.

Terug naar de boot voor lunch en de terugreis. Omar heeft inmiddels het gat in de boot hersteld. Net voor de afslag naar Bintang op de Gambia-rivier krijgen we begeleiding van dolfijnen, “bottlenose dolphins” volgens Omar. Overigens weet Omar alles over zowel de Belgische als Nederlandse als Engelse voetbalcompetitie. Zijn droom is om professioneel voetballer te worden …

Terug in Abca’s Creek Lodge realiseren we ons dat dit kerstavond is – er is hier amper een spoor van kerstmis. Het avondeten is deze keer in buffetvorm. Resultaat: in een mum van tijd is het buffet leeg en moet de bediening half-volle borden afruimen. Wij wachten op een aanvulling van het buffet … en maken plannen voor morgen.